Oudvrijescholier Maritgen Matter

Gouden bruggen bouwen

SEIZOENER|Herfst 2015

Door: Hugo Pinksterboer – Seizoener herfst 2015

Het gesprek vindt plaats op haar étagewoning in de Amsterdamse Pijp. Die stadse reuring verruilt ze vrijwel elk weekend voor een weekendhuisje in Rhenen. Niet alleen voor het contrast, of als buitenredactie, maar ook voor extra eigen ruimte. Matter is een even charmante als drukke denker met een inspirerende stortvloed aan ideeën en invalshoeken. Niet gek als je bedenkt dat ze behalve hoofdredacteur, teksredactuer en artdirector van Seizoener ook nog vormgever, illustrator en moeder van een puberzoon is – en schrijver. 

Met Schaap met laarsjes (Querido), een fijn onder de huid kruipende ‘sprook’ die in negen talen verscheen, sleepte ze een Zilveren Griffel, de Duitse Jeugdliteratuurprijs en drie andere internationale prijzen in de wacht, en haar eerste roman staat op stapel. Ze schreef columns en artikelen, schreef en regisseerde de wateropera Isala. ‘Dat was geweldig; een gezongen biografie door de IJssel. Dat improviserend samenwerken met vijf musici was magisch. Ik was ervoor gevraagd door Festival Voor de wind, dat het orgel op een nieuwe manier op de kaart zet. En omdat ik uit een organistennest kom, was dat ook een beetje thuiskomen.’ Alles mocht in het grote middeleeuwse huis en veel structuur was er niet. ‘Nou ja, ik moest wel op klavecimbelles, maar vrijheid en het kunstzinnige stonden voorop. Als we niet aan het spelen of knutselen waren, zat ik te tekenen of verhaaltjes te schrijven. Ook die grote Walburgkerk voelde als vrije ruimte. Mijn vader blies als conservatoriumleraar de doodsaaie orgelwereld nieuw creatief leven in. Mijn moeder, die een feilloos gevoel voor schoonheid had en een buitengewoon helder hoofd, ontdekte de vrijeschool. Eigenlijk ook door mijn verstandelijk gehandicapte broertje, die na een hoop reguliere ellende in een antroposofische zorginstelling kwam. ‘De geest kan zelf niet gestoord zijn, alleen slecht aangesloten op je fysieke lichaam,’ zeiden ze daar. Een enorme eyopener, ook voor mij.

Vertrouwen
‘Mijn ouders komen allebei uit streng religieuze milieus, rooms en gereformeerd, die ze op hun eigen manier ontgroeid zijn. Als kind zag ik die zoektocht naar eigen spiritualiteit. Voor mijn vader was dat de muziek. ‘Je moet later gaan doen waar je gelukkig van wordt,’ zei hij weleens. Mijn moeder was direct gegrepen door de antroposofie, door de cursussen op de vrijeschool, en nam mijn vader in dat avontuur mee. De school werd, vrijwel om de hoek, geopend met een gouden reuzensleutel... Het voelde zo spannend! Ik was zeven en zat op een reguliere basisschool, maar ben juichend verkast. In dat verbouwde herenhuis aan de Berkel zat een bevlogen pioniersclub – toen nog vrijwel zonder overheidsbemoeienis – en daar heb ik alle vruchten van geplukt. Meneer Crum gaf ons het soort onderwijs waar hijzelf minstens zoveel lol aan beleefde als wij. Hij volgde zijn pedagogische genius en dus werden wij om de haverklap in zijn Ford Transit geladen, op avontuur. In de 3e staken we onze zelfgeboetseerde dorpjes Sodom en Gomorra in de fik, op het schoolplein. Dat stond vast niet in Steiners aanwijzingen, maar zo maakte het oudtestamentische oordeel wél grote indruk. Met die vrijheid en dat pioniersschap ben ik van jongs af geïnfecteerd. Dat je de wereld kan ontdekken, uitvinden... Mijn belangstelling voor religie, kunst en diepere samenhangen was ook al jong gewekt. Veel kiemen vielen bij mij in vruchtbare aarde. 

De geschiedenis­periodes met de grote culturen van de mensheid boeiden me enorm. De Edda, Egypte, Mesopotamië, Perzië, Griekenland – voor mij was het één grote road movie waar we allemaal in zaten. Mozes die met zijn volk de woestijn introk… Dat waren wij! Crum kon geweldig vertellen – je voelde die hele biografie van de mensheid achter je staan. Zo werkte het tenminste voor mij. Ik denk weleens dat racisme en onderlinge culturele haat ook voortkomen uit een gebrek aan verwondering en bewondering voor de oude wereldculturen. Als je daar als kind in gedrenkt bent, ben je in de eerste plaats mens.’

Sterrenkunde
Na de basisschool volgde ze het reguliere gymnasium. ‘We hadden dus gewoon uitstekend les gehad – en ook snoeigoed leren denken. Bij de Cito-toets heb ik vragen beantwoord over onderwerpen die we nooit behandeld hadden.’ In Zutphen was nog geen voortgezet vrijeschoolonderwijs, maar naar een gastgezin in Zeist leek haar niks. ‘Bovendien wilde ik weleens weten wat ik waard was. Er was vaak gesuggereerd dat ik straks wel allerlei dingen niet zou kunnen. “De vrijeschool? Daar dansen ze toch op de tafels?” Nou, wij stámpten de tafels, letterlijk. We zongen ook vierstemmig, vonden de zwaartekracht en de staartdeling uit, hebben de IJsselbrug opgemeten en speelden veel toneel. Ik wilde geen dag missen, ziek zijn was geen optie. In de nieuwe brugklas vroeg de leraar wie er al een woordje Engels sprak. Ik stond op en deed spontaan de rede van Antonius uit Julius Caesar, van Shakespeare. In het Engels. Dat hadden we in de 7e als eindstuk opgevoerd in twee talen. De ogen van die man... Van welke school kom jij, meisje? Zoete wraak, ha ha!’ 

Het gymnasium maakte ze trouwens niet af – ook al omdat niemand haar kon uitleggen wat het geheimzinnige verband was tussen wis-, natuur- en scheikunde, terwijl zij geleerd had om in grotere gehelen te denken. ‘Vriendjes en uitgaan werden ook belangrijk. Bovendien lokte de kunstacademie en daar kon ik ook met havo naartoe.’ Kunst en talen waren favoriet. ‘Later heb ik me wel in de sterrenkunde verdiept, ook omdat de hoofdpersoon in mijn roman een harde wetenschapper bleek te zijn – een astrofysicus die met een kantelend wereldbeeld te maken krijgt...’ 

Mazzel
Op de Arnhemse kunstacademie van de jaren 80 was les krijgen echter taboe. ‘Wij werden geacht om op ons achttiende een volstrekt ‘autonoom scheppend’ genie te zijn. Uit niets mocht de invloed van grote kunstenaars blijken. Krankzinnig... De heiligverklaring van het ego. Ik knapte er gigantisch af, on­danks de leuke medestudenten – en ik kon er op een gegeven moment echt niet meer naartoe.’ Een lerarenopleiding MO Nederlands volgde. ‘Dan maar een echt vak, dacht ik. Taalkunde en literatuur vond ik prachtig. Maar een week of twee na mijn diploma begon de kunst toch weer te kriebelen.’ Het werd de Rietveldacademie, illustratie en vormgeving. ‘Ik dacht: als illustrator kan ik mijn twee grote liefdes verenigen, beeld en taal – en er ook nog mijn brood mee verdienen.’ Dat lukte uitstekend. Al tijdens de opleiding werkte ze voor grote bureaus, waar ze zelf op af stapte. ‘Daar heb ik veel van geleerd, van de ‘gewone’ wereld, waar het vooral over geld en deadlines gaat. Omgekeerd was ik voor deze mensen weer interessant als vrije geest met een eigen toko. Daar huurden ze mij voor in, voor dat kunstzinnnige element. Dat verbinden van werelden vind ik ontzettend leuk. Als kind is dat  je werkelijkheid: de wereld is één geheel. Maar dan moet je wel de mazzel hebben dat dat niet wordt stukgemaakt. Daar kan goed vrijeschoolonderwijs veel aan bijdragen.’ 

Paradijsveren 
Begin 2012 werd ze gevraagd als hoofdredacteur van Seizoener, door uitgever Ton Werinussa. ‘Dat viel samen met mijn wens om maatschappelijk een stap naar meer verantwoordelijkheid te nemen. Ik schreef al voor Seizoener en Jonas, maar had soms niks met ingekrulde toon en de eenzijdige wolletje-knolletje sfeer. “Hoe kun je zo nou ooit een wereldschool worden?” dacht ik dan. Ik zag meer een school voor de 21e eeuw. Ton deelde mijn ambities van een frisse koers, met behoud van alle schatten. Veel scholen hadden hun achterstanden weggewerkt, maar niemand wist dat. We zaten met een flink imagoprobleem. Dat negatieve beeld ombuigen en afstoffen vind ik een heerlijke klus. We kunnen nu echt verder. De vrijescholen zijn populairder dan ooit, volgens mij omdat mensen massaal wakker worden. Dat is de 21e eeuw. Maar het blijft doorpakken voor ons onderwijs. Niet door nog meer regulier water bij de wijn te doen lijkt me, maar juist door eens “nee” te zeggen tegen bepaalde overheids­eisen. Daar is geestelijke moed voor nodig, vanwege ons impliciete spirtituele mensbeeld. We leven in een seculiere heilstaat, dat moet je niet onderschatten. Maar het tij keert. Daarom laat ik liefst mensen aan het woord die dat innerlijjke vuur hebben, en die liever creatief zijn dan bang. Het opgroeiende mensenkind is het uitgangspunt – dat zie ik als ons gezamenlijke avontuur. Daarbij realiseer ik me volkomen hoe lastig het is om dit waar te maken, gelet op al het huiswerk uit Den Haag. Je ziet vrijescholen veel paradijsveren laten, dat er steeds meer terrein weggegeven wordt aan de kerndoelen van inspectie. Inmiddels moeten we gaan oppassen dat we geen reguliere scholen met een Waldorf-sausje worden.‘

Goud op snee
‘Er zijn steeds meer ouders die deze verdunning niet meer trekken en hun eigen scholen oprichten. Inmiddels zijn er zo’n vijf staatsvrije scholen, waar kinderen niet kleingesneden worden op het Procrustesbed van een economisch model. Een dure en veeleisende keuze, die niet voor iedereen weggelegd is. Intussen is de aanwas op vrijescholen bijna onrustbarend. Mensen voelen dat hier iets gaande is wat elders ontbreekt. Hoe vang je die groei op? Het zou al schelen als er meer tijd was om de reguliere leerkrachten, die zijdelings instromen, dieper kennis te laten maken met de pedagogiek van Steiner. Met de menskunde waarin die wortelt. Seizoener hoopt daaraan iets te kunnen bijdragen. Het goud van de ervaring staat daarbij centraal.’ Lachend: ‘Liefst zou ik elke kerst een Seizoener-almanak in de winlkels leggen, met onze mooiste artikelen, in een cassette en goud op snee – voor onder de boom. Laten zien wie we zijn en waar we voor staan. De schoonheid en de samenhang ervan. Bijna niemand weet hoe veel oud-vrijescholieren er inmiddels op allerlei sleutelposities zitten in de politiek, bij de VN... Zelfs Jens Stoltenberg, de nieuwe chef van de Navo, is een honderd procent vrijeschooljongen. Hij schijnt euritmie voorgedaan te hebben op de Noorse tv. Ik moet hem nog interviewen. Vragen of hij als kind een klik met Aartsengel Michaël had – de hemelstrateeg.’

Bruggen bouwen 
‘We zouden veel meer uit de kast moeten komen met ons onderliggende mensbeeld. Wat de vrijeschool verstaat onder de mens, hoe dat werkt wat het belang is van deze pedagogiek anno nu. Dat een mensenkind een uniek geestelijk wezen is met een opdracht. “Ja, ga dat maar eens uitleggen aan de buitenwereld,” wordt er intern wel gezegd. Dat is waar, in een seculiere wereld waar het geld tegen de plinten klotst, in plaats van de innerlijke waarden, is dit vloeken in de kerk. Maar dat oude denken, die angst moeten we zien te doorbreken.  Innerlijke moed hoort gewoon bij dit onderwijs – het is zelf voortgekomen uit een hervormingsbeweging van een eeuw geleden. Antroposofie was een gedurfd antwoord op het zielloos materialisme. Dat is urgenter dan ooit. Je hebt de spirituele wereld en je hebt de materiële wereld – en ik denk dat we daar ondertussen toch wat meer bruggen tussen moeten gaan bouwen. Anders gaan we het niet redden als vrijescholen. Als mensheid ook niet, trouwens.’ 

‘Eergisteren hadden we een grote bijeenkomst in het Geert Groote Huis, van leerkrachten, ouders, therapeuten, schoolhoofden en managers. Het thema was: staan we nog onder dezelfde ster? Voor mij is die ster het spirituele mensbeeld. Dat we burgers van twee werelden zijn. Dat we dus allemaal broeders zijn. Een Ik en een vrije wil hebben. En dat onze evolutie een uniek avontuur is. Het gesprek over die ster weer gewoon op de kaart durven zetten: daar doe ik het voor, met Seizoener.’

Terug naar Tijdschrift